Waar sprake is van vergelijken zijn conflicten en tegenspraak uiteraard onvermijdelijk. Vergelijken vloeit voort uit wedijver en wedijver is in de grond eerzucht. Je weet dat iedere samenleving op zulke wedijver gebaseerd is. Meer, meer, altijd meer en beter – daar zit de wereld in gevangen en iedere enkeling heeft er deel aan. We beweren dat we, als we geen ambitie, geen plan, geen einddoel hebben, aftakelen. Dit zit zo diep in onze geest, in onze harten geworteld – dat eeuwig presteren, dat bereiken, dat ‘iets zijn’.
De vraag is nu of we oog kunnen hebben voor de manier waarop dit conflict werkt? De waarneming op zich van dit conflict – niet wat je eraan zou moeten doen – heeft op zich zijn eigen uitwerking. Maar hebben we daar werkelijk oog voor? Dat is het enige wat ik vraag.
Wat heeft het voor zin te zeggen: ‘Het is iets onvermijdelijks. Wat gebeurt er als ik niet concurreer in deze samenleving die wedijverend en eerzuchtig en autoritair is? Wat komt er dan van me terecht? Maar dat is het probleem niet. Daar kun je later een antwoord op zoeken. Maar hebben we oog voor het feit dat een geest die innerlijk in conflict verkeert bij uitstek afbrekend is en dat wat hij ook wil ondernemen, welk initiatief hij ook neemt, het altijd een kiem van afbraak in zich heeft?
Waar zijn we in hemelsnaam mee bezig? Blz. 91, r. 3