De gewoonte van het woord, de emotionele inhoud en de verborgen bijbetekenissen van het woord blokkeren het vrij zijn van woorden. Zonder die vrijheid is men de slaaf van woorden, van gevolgtrekkingen en denkbeelden. Wanneer je op woorden leeft, zoals zovelen doen, is de innerlijke honger onverzadigbaar; die blijft altijd ploegen zonder ooit te zaaien. Je leeft dan in de wereld van het onwerkelijke, van schijn, van zinloos lijden. Een geloof is een woord, een gevolgtrekking van het denken die samengesteld is uit woorden en juist dit werkt verderfelijk en bezoedelt de schoonheid van de geest.
De vernietiging van het woord betekent de afbraak van de innerlijke structuur van geborgenheid die hoe dan ook geen werkelijkheid is. Het onzeker zijn over alle zekerheden — niet het met geweld aan geborgenheid ontrukt zijn (iets dat tot verschillende vormen van ziekte leidt), maar die onzekerheid over zekerheden die voortkomt uit de volheid van geborgenheid — is nederigheid en ongereptheid
waarvan dc arroganten de kracht nooit zullen kennen.
Aantekeningen, blz. 196, r. 32