Je kunt en mag vreugde niet uitnodigen; als je het doet wordt het genot. Genot is de beweging van denken en denken mag vreugde op geen enkele wijze cultiveren en kan dit ook niet. Als het datgene najaagt wat vreugdevol was , is het alleen een herinnering, een dood ding. Schoonheid bindt nooit aan tijd; het staat volslagen los van tijd en daardoor van cultuur. Het is er als het zelf er niet is. Het zelf wordt door de tijd bij elkaar gehouden, door de beweging van het denken, door het bekende, door het woord. In het loslaten van het zelf, in die volledige aandacht is die essentie van schoonheid aanwezig. Het loslaten van het zelf is niet de gecultiveerde handeling van verlangen of wil. De wil biedt weerstand, schept verdeeldheid en kweekt daardoor conflict. De ontbinding van het zelf is niet de evolutie van zelfkennis, de faktor tijd speelt daarbij geen enkele rol. Er is geen manier of middel om dit op te heffen. Het innerlijke volslagen niet-handelen is de positieve aandacht van schoonheid.
Je hebt een uitgebreid netwerk van samenhangende handelingen geschapen waarin je gevangen zit, en je geest, die erdoor geconditioneerd is, gaat innerlijk op dezelfde wijze te werk. Prestige wordt dan het meest belangrijke en het vuur van deze aandrift blijft het skelet van het zelf. Daarom loop je achter je goeroe aan, je verlosser, je geloof en idealen; geloof neemt de plaats in van inzicht, van gewaar zijn. Als er geen zelf is, is er geen behoefte aan gebed, aan rituelen. Je vult de lege plekken van het skelet op met kennis, met voorstellingen, met zinloze handelingen waardoor het de schijn van leven blijft behouden.
In de geruisloze stilte van de geest ontkiemt die eeuwigdurende schoonheid, onuitgenodigd, ongezocht, zonder het geluid van herkenning.
Dagboek, blz. 160, r.9