De oppervlakkige, bewuste geest heeft het druk met zijn dagelijkse activiteiten, met het voorzien in zijn levensonderhoud, het bedriegen en uitbuiten van anderen, het weglopen voor problemen, al de dagelijkse activiteiten van ons bestaan. Die oppervlakkige geest moet de juiste betekenis van zijn eigen activiteiten inzien en zichzelf zo tot rust brengen.
Hij kan die rust, die stilte niet bewerkstelligen door louter onderwerping, dwang en discipline. Hij kan alleen rust, vrede en stilte tot stand brengen door inzicht in zijn eigen activiteiten, door die waar te nemen, door zich er van bewust te zijn, oog te hebben voor zijn eigen meedogenloosheid, hoe hij praat tegen een bediende, tegen zijn vrouw, zijn dochter, zijn moeder, enzovoort. Als de oppervlakkige, bewuste geest zich op die manier volledig bewust is van al zijn activiteiten, komt hij door dat inzicht spontaan tot rust, niet verdoofd door dwang of onderworpen aan verlangens. Dan is hij in staat de aanwijzingen, de wenken, vanuit het onbewuste, vanuit de vele verborgen lagen van de geest, te ontvangen, de instincten van het ras, de verdrongen herinneringen, de verborgen strevingen, de diepe wonden die nog niet genezen zijn.
Alleen als die zich allemaal hebben aangediend en zijn doorzien, als het hele bewustzijn ontladen is, bevrijd is van iedere verwonding, van iedere herinnering, alleen dan is de geest ontvankelijk voor het eeuwige.
Dagboek, blz.80, r.22