Sinds de oudheid hebben alle beschavingen altijd de begrippen maat en maatstaf gekend. Al hun prachtige gebouwen waren op wiskundige metingen gebaseerd. Of je nu de Akropolis en het Parthenon bekijkt of de honderdtien verdiepingen van een New Yorkse wolkenkrabber, ze hebben zich alle aan bepaalde maten gehouden. Afmeten doe je niet alleen met een lineaal; het maatgevoel woont in de hersenen zelf: groot en klein, beter of meer. Meten heeft als procédé al bestaan voor het begin der tijden. Vergelijken doen we onophoudelijk, het afleggen van examens op lagere en middelbare school of op de universiteit – heel onze levenswijze is een enkele reeks van berekeningen naar maatstaven: wat mooi is en lelijk, wat edel is en verwerpelijk – heel ons waardensysteem, heel de redeneringen die op gevolgtrekkingen uitlopen, de mate van macht waarover mensen of naties beschikken. Zonder afmeting had de mens niet kunnen leven.
En de hersenen zijn zo op het hanteren van maten, van vergelijkingen ingesteld geraakt, dat ze het onmetelijke trachten te meten – trachten dat wat nooit te meten is in maten te verwoorden. Dat procédé is eeuw na eeuw in werking geweest – de machtigste en de mindere goden, het meten van het eindeloos uitgestrekte heelal zowel als van de snelheid van de atleet. Die gewoonte alles te vergelijken heeft onnoemelijk veel angst en leed over de wereld gebracht.
Leven zonder te vergelijken, leven zonder inwendig ook maar iets af te meten, zonder ooit wat je bent te vergelijken met hoe je zou moeten zijn. Het woord “meditatie” betekent niet alleen peínzen, ergens over nadenken, het peilen, gadeslaan en afwegen; het heeft in het Sanskriet een nog veel diepere zin – namelijk meten, en dat is “worden’. Meditatie moet echter ontdaan zijn van alle meten met maten. Zulk mediteren is dan ook geen bewust mediteren in opzettelijk gekozen houdingen. Zulk mediteren moet volkomen onbewust zijn, zonder dat je ooit weet waarover je mediteert. Als je opzettelijk mediteert, is het een bepaalde vorm van begeerte, niet anders dan elke andere uiting van begeerte. Het voorwerp ervan kan telkens; een ander zijn; je meditatie bijvoorbeeld kan erop gericht zijn het hoogste te bereiken, maar de beweegreden is dan desondanks prestatiegericht, niet anders dan bij de zakenman of de bouwer van een machtige kathedraal. Meditatie is echter een werking zonder beweegreden, woordeloos en zonder dat er sprake is van denkwerk. Het kan alleen maar iets zijn waar je niet met opzet op uit bent. Alleen dan is meditatie een gebeuren in het oneindige, iets voor de mens onmeetbaars, iets zonder doel, zonder eind en zonder begin. De werking daarvan in het dagelijks leven is heel vreemd, want alle leven is een en wordt daardoor heilig. En dat wat heilig is kan nooit gedood worden.
Een medemens doden is onheílig. Het schreit ten hemel, als een vogel die in een kooi gevangen zit. Nooit beseffen we hoe heilig het leven is, niet alleen ons eigen leventje, maar ook de levens van miljoenen anderen, van alles in de natuur tot heel buitengewone mensen. In dat soort meditatie waarin niet met maten wordt gemeten, is juist dat werkzaam, wat het alleredelste, het allerheiligste en meest gezegende is.
Laatste dagboek, Blz. 84, r. 23