Tegenwoordig hechten we fantastisch grote waarde aan het verstand, het intellect. Met intellect bedoelen we het vermogen tot redeneren, of dat nu logisch, geestelijk helder of verward, objectief of subjectief is. En dat intellect, dat verstand met zijn denkgebeuren brengt de gespletenheid in onze menselijke situatie teweeg. Dat verstand heeft de wereld naar talen, naar naties en religies verdeeld – heeft verdeeldheid gebracht tussen de ene mens en de andere.
Dat verstand is de kernfactor, die in de hele wereld de menselijke degeneratie veroorzaakt, want het verstand is maar een onderdeel van de gegevens en vermogens van de mens. Wanneer dat onderdeel hemelhoog geprezen, opgehemeld en geëerd wordt en alles overheerst, dan wordt ons leven, dat uit relaties uit handeling en gedrag bestaat, tegenstrijdig en schijnheilig, dan gaan we ons bedreigd en schuldig voelen. Het intellect heeft een eigen plaats, als bijvoorbeeld in de wetenschap, maar de mens heeft zijn wetenschappelijke kennis niet alleen voor welzijn gebruikt, maar ook om de voor oorlog en voor verontreiniging van de aarde benodige materialen te fabriceren. Het intellect is wel in staat zijn eigen doen en laten en de degeneratie die daardoor ontstaat te onderkennen, maar is te enen male onmachtig om een eind te maken aan zijn eigen aftakeling, omdat het in wezen maar een deel is van het geheel.