Daarvoor zal de geest moeten leren, hoe hij moet gadeslaan. Het is volgens mij de kernvraag of deze geest de een produkt is van tijdsgebeuren, van diverse culturen, ervaringen en van kennis, met geconditioneerde ogen kan gadeslaan? Dat wil zeggen: kan hij, omdat hij bevrijd is van zijn conditionering, ogenblikkelijk werken?
Daarom zal ik moeten leren mijn conditionering gade te slaan zonder en en er iets aan, te veranderen of om te vormen, of om eraan te ontstijgen. Ik zal in staat moeten zijn hem gade te slaan zoals hij is. Zodra ik er iets aan wil wijzigen, breng ik mijn wil weer tot handeling. En als ik eraan probeer te ontlopen, betekent dat dat er opnieuw weerstand in het spel is. Zodra ik één deel wil aanhouden en het andere verwerpen, houdt dat opnieuw een keuze in. En keuze, daar heb ik al op gewezen, betekent verwarring.
Vandaar de vraag of ik, of deze geest, hier zonder enige weerstand, zonder ook maar enigszins te kiezen iets kan gadeslaan? Kan ik de bergen en de bomen, mijn buren, mijn gezin, de regeerders of de priesters zonder enig beeld gadeslaan? Een beeld vertegenwoordigt het verleden. Daarom moet de menselijke geest tot gadeslaan in staat zijn. Wanneer ik eenmaal dat “wat is’ in mezelf en in de wereld zonder weerstand gadesla, dan ontstaat uit die ogenblikkelijke waarneming handeling, die geen wilsprodukt is. Begrijpt u?
Ontwakende intelligentie, blz. 88, r.-