Orde binnen de totaliteit van bewustzijn, niet alleen in het waakbewustzijn, treedt op als de scheiding tussen waarnemer en het waargenomene volledig verdwenen is. Wat is, wordt ontstegen zodra de waarnemer, die het verleden is, ophoudt te bestaan. Het aktieve moment, dat wat is, bevindt zich niet binnen de tijd, zoals de waarnemer. Alleen als de geest – het brein en het organisme – tijdens de slaap deze totale orde ervaart, is er een gewaarzijn van een woordeloze toestand, die tijdeloze beweging. Dit is geen fantasiedroom, een abstractie bedoeld als vlucht. Het is de hoogste uitdrukking van meditatie. Het brein is altijd aktief, of men waakt of slaapt, maar door het voortdurende conflict tussen orde en wanorde, raakt het brein afgemat. Orde is de hoogste vorm van deugd, gevoeligheid, intelligentie. Als deze grote schoonheid van orde, harmonie aanwezig is, is het brein niet meer voortdurend aktief, bepaalde delen ervan moeten de last van het geheugen meedragen, maar dit is maar een klein gedeelte; de rest van het brein is vrij van het rumoer van ervaringen. Die vrijheid is orde, de harmonie van stilte. Deze vrijheid en het rumour van herinneringen bewegen samen; intelligentie is de handeling van deze beweging. Meditatie is vrij van het bekende en toch binnen de sfeer van het bekende handelen. Er is geen ‘ik’ als degene die handelt. Deze meditatie duurt zowel tijdens het slapen als waken voort.
Dagboek, blz.117, r. 8